Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [43]Eer die [dingen] geschiedden, kwam iemand tot den [koren]hoop [44]van twintig [maten], zo waren er [maar] tien; komende tot den wijnbak, om vijftig [45][maten] van de pers te scheppen, [46]zo waren er [maar] twintig. 43. Dat is, eer men met den bouw des tempels voortvoer. 44. Dat is, die men meende dat twintig mudden, of schepels, of zakken uitgeven zou, of behoorde uit te geven, naar evenredigheid van het gezaaide. 45. Hetzij voeder, of amen, of andere vaten, groot of klein. 46. De zin is: De oogst van het koren en den wijn was zeer sober en klein, dewijl de Heere u zijnen zegen onttrokken had, vertoornd zijnde over ulieder slordigheid in het bouwen van zijn huis.